Monthly Archives: oktober 2004

Salmiak

salmiak.jpg

Salmi-wat? Salmiak. Het scheen lekker te zijn. Toch volgens merel en kim, niet toevallig twee van mijn favoriete nederlandse blogsters. Het scheen ook een beetje vies te zijn. En nederlands, geloof ik.

Vandaag heb ik er een zakje van gevonden in de Hema, en het is lekkerrr! Zout en droppig, en o zo webloghip.

lilith solliciteert

Vanachter een balie werd ik aangestaard door drie paar bambi-ogen. Ik koos er het toegankelijkste paar uit. ‘Ik heb een afspraak’ zei ik, terwijl ik probeerde te zien wat het bambi-trio eigenlijk heelder dagen moest doen, daar zo achter de balie. Iemand vroeg mijn naam, en toen ik die zo beleefd mogelijk had uitgesproken kreeg ik zowaar een badge met diezelfde naam op. Mijn naam! Op een badge! Dit kon niet anders dan een voorteken zijn.

Ik mocht gaan zitten in de hippe rode zetels aan de ingang, mijn afspraak zou zo komen. Na een kwartier prutsen aan mijn trui zodat ik er mijn badge kon opspelden (mental note: draag nooit meer je hipste wollen trui van pepe jeans op sollicitatiegesprek bij bedrijven die met badges werken) schudde iemand mij de hand en mocht ik meelopen, door een lange gang met deuren zonder namen op. Tijdens deze wandeling begon ik me zenuwachtig te maken omdat mijn zenuwen maar niet wilden komen. Dit zou een belangrijk gesprek zijn, ik wilde deze job doodgraag, en dan was het minste dat ik kon doen toch faken dat ik zenuwachtig was. Het lukte niet echt.

Eens in het sollicitatiekamertje kreeg ik een bundeltje vragen die bij een persoonlijkheidstest hoorden, ik kleurde bolletjes en toen mocht ik babbelen. Over mezelf, over mijn vorige job, over mijn ervaring en over de reden van mijn sollicitatie. Ik kan goed babbelen, en het verliep zodanig naar wens dat ik mezelf zat af te vragen wanneer ik nu eens over mijn woorden zou gaan vallen, of een glas zou omstoten, of onhandig van mijn stoel zou donderen door een verkeerde beweging. Maar de woorden bleven vlot komen, in heel de kamer was geen glas te bespeuren en ik zat op een stoel met armleuningen.

Na het gesprek moest ik nog twee teksten herschrijven op de computer van de sollicitatiemevrouw, en toen was het voorbij. Ze vertelde me dat mijn brief was uitgekozen uit meer dan honderd brieven, en uit pure consternatie knalde mijn badge van mijn trui op de grond. Ze leek het niet erg te vinden. Ik ook niet, want het gaf wat echtheid aan mijn meest vlotte sollicitatiegesprek ooit. En nu: wachten!

Gebroken relatie

Ik en mijn werk zijn uit elkaar. We hebben niet gehuild, gewoon een papier getekend. Hij zei dat hij het jammer vindt en me zal missen. En als ik ooit een nieuw lief zoek wil hij heel graag mijn goede referentie zijn.
Gelukkig heb ik morgen al een blind date.

Lilith en het kleine harige monster

‘Wanneer krijgen we nog eens nieuws over het poesje op je weblog?’ mailde iemand mij gisteren.

Wel, mensen, nu en dan wel nu meteen! Er moeten mij namelijk een paar dingen van het hart. Of eigenlijk ÈÈn allesoverheersend ding: het heeft de laatste dagen niet veel gescheeld of ‘het poesje’ was dood. Niet door een ziekte of een ongeluk, maar door mij en mijn kwaadaardige gedachten. Ik ben namelijk al een paar dagen boos op het poesje. Eerst gewoon lachend boos, toen van boos naar bozer en nu bevind ik me in een fase van radeloosheid die soms omslaat in moordlust, jawel. Niet dat ik het ooit echt over mijn hart zou krijgen om het lieve zachte nekje van mijn Bill om te wringen, maar ik moet wel toegeven dat het op sommige momenten een troostende gedachte kan zijn. Gewoon, dat je opties hebt. Gelukkig kan ik die gedachte ook onmiddellijk weer naar het achterste van mijn hersenpan wegdrukken als hij me met zijn lieve poezensnoet aankijkt, maar er is dus werkelijk een probleem.

Een stoere kat hadden we gewild. Wat we kregen was een huilbaby. Toen we hem kregen was hij eigenlijk ook nog een baby, en dus vergaven we hem zijn constante gehuil om aandacht maar al te graag. En zo erg was het toen eigenlijk ook nog niet. Het was een mooie, kalme periode, achteraf bekeken. En toen besloot Bill om de hel stilletjesaan te doen losbarsten.

Ik zat op het toilet toen het gebeurde. ‘Mauwmauw’ *stilte* ‘Mauwmauw’. Bill vindt het namelijk een beetje belachelijk dat mensenkatten naar het toilet gaan en hem zomaar ( zomauwmauwmaar!) achterlaten. We hebben er een lange discussie over gevoerd, maar hij houdt poot bij stuk: ik mag niet meer naar het toilet! En Youri ook niet. Dat was duidelijk. Een echte hel was het toen nog niet, maar Bill en ik hadden er geregeld ruzie over. ‘Je moet maar op je werk plassen!’ zei hij dan, waarop ik met mijn ogen rolde en hij naar me snoof.

De echte echte hel brak echter los toen ik op een mooie zaterdagmorgen had voorgenomen om uit te slapen. Niet eens tot ’s middags ofzo, gewoon tot een uur of tien, maximum. ‘Mag niet meer!’ riep Bill rond een uur of zeven vanuit de living. ‘Lilith, Youri! Het is dag en jullie moeten opstaahaahaan!’ Ik weigerde, en hij ging steeds luider huilen. Het werd acht uur, en hij bulderde door het hele huis dat het nu echt wel genoeg was geweest met onze slaapcrap. Een half uur later gaf ik het op: met een hoofd dat op ontploffen stond door honderduizenden mauws sleurde ik mezelf uit bed. Dolgelukkig kwam hij rond mijn benen spinnen. ‘Zie je wel dat vroeg opstaan leuk is?’ leek hij te willen zeggen. ‘WHATEVER BILL!’ riep ik terwijl ik zijn eten in zijn kom kwakte.

Ondertussen zijn we een week verder en is de wekkerfunctie van Bill op volle toeren gaan draaien. Ik werd deze week gemiddeld om vijf uur dertig gewekt door zijn geklaag en gejank. Gewoon wachten tot hij stopt is geen optie meer, want stoppen is zijn stijl niet. En dus stapt lilith elke morgen slaapdronken uit bed om hem te gaan halen, in de hoop dat hij gewoon in slaap valt in de slaapkamer. Wat hij dan weer nooit doet. Bill vindt het namelijk overdonderend prettig om twee uur aan een stuk in mijn oor te spinnen van gelukzaligheid. En in diezelfde oren te bijten. Op mijn hoofd te gaan liggen of mijn benen te gebruiken als springplank. En dan moet mijn dag nog beginnen. Maar niet voor hij heeft geklaagd over het feit dat ik veel te veel tijd in de badkamer doorbreng. ‘Lilith toch…’ mauwt hij dan luidkeels vanachter de deur, ‘je weet toch dat je mooi bent zoals je bent?’

En toen had ik beter gezwegen…

Het werd plots heel stil. Ik keek verward naar Youri, die me al even vreemd aangaapte als mijn vader en mijn moeder dat deden.

Het duurde een paar seconden voor ik doorhad dat de zin ‘ X heeft bruine ogen, maar ÈÈn oog is op dit moment blauw na een valpartij’ betekende dat de vermiste persoon in het opsporingsbericht gewoon een blauw oog had, en niet plots van oogkleur was veranderd na die valpartij.

Telefoon-types II

Problemen oplossen zorgt bij sommige mensen voor voldoening. En ik moet eerlijk toegeven dat ook ik overvallen werd door een ingoed gevoel toen ik voor de eerste keer iemand uit de nood hielp via de telefoon. Maar als er ooit een dag aanbreekt waarop je het gevoel krijgt dat je maag wordt samengedrukt als je een telefoon hoort rinkelen weet je dat je het beter elders zoekt. Het was tijd om mijn echte trauma te overwinnen. Het was tijd om mijn jeugdangsten samen te bundelen in een full-time job. Vanaf dat moment ging ik vreemde mensen opbellen.

Dat gaat zo: je krijgt een gigantische lijst met telefoonnummers. Je tikt die telefoonnummers in in je computer. En dan, dan ga je naar die nummers bellen. Dat herhaal je minstens honderd keer per dag. Als je iemand aan de lijn krijgt (wat niet zo simpel is als een normale sterveling kan vermoeden) dan vertel je iets. De persoon aan de andere kant van de lijn antwoordt in het beste geval positief, en dan zet je een streepje op je blad. Op het einde van de dag moet je heel veel streepjes hebben. Dan is jezus trots op je.

Na een paar dagen van horten en stoten, semi-verontschuldigend mijn script aflezen en bij elk telefoontje hopen dat er niemand aanwezig zou zijn voelde ik het: mijn demon was dood. Ik hoefde niet meer te wachten tot iemand mij boos opbelde, ik belde zelf en dat maakte mij de baas van het gesprek. Een paar weken later had ik op elk afwerend antwoord een tegenantwoord bedacht, en kon zo goed als niks me nog uit mijn lood slaan. Ik was voltijds lastigvaller geworden. Nu, duizenden telefoontjes later, meen ik dat ik mezelf een bel-expert mag noemen. Want, stel dat je elke dag meer dan honderd mensen opbelt, wie krijg je dan in hemelsnaam aan de lijn?

* de moeder van de zaakvoerder:

de moeder van de zaakvoerder beantwoordt de telefoon altijd paniekerig. Ze is zo erg in paniek geraakt van het gerinkel van de telefoon dat je er donder op kunt zeggen dat ze nog ergens een duitser verstopt heeft zitten in de kelder van de zaak. Je hebt de moeder van de zaakvoerder helemaal niet nodig, en als je haar dat vertelt dan is ze zo gelukkig dat ze elk moment in huilen kan uitbarsten. De moeder van de zaakvoerder roept altijd heel schel ‘Willy!!! TELEFON!’ waarna ze de hoorn luid neergooit en je haar in de verte hoort wegspurten. Dit enkel als de naam van de zaakvoerder Willy is.

* de gepensioneerde zaakvoerder:

deze zaakvoerder had ooit een zaak, maar nu niet meer. In de telefoonlijst die je hebt gekregen staat dit niet vermeld, en als je vraagt of je met de zaakvoerder spreekt zegt deze persoon uit pure nostalgie steevast ja. Nadat de oude, gepensioneerde zaakvoerder geluisterd heeft naar heel je verhaal zegt hij verwijtend dat hij al drie jaar gestopt is. Uit zijn toontje blijkt dat hij je dom vindt. Je noemt hem geen oude lul omdat dat verboden is, maar dan ook enkel daarom.

* de oude, nog net niet gepensioneerde zaakvoerder:

met een gerimpelde en doorrookte stem beantwoordt deze zaakvoerder je oproep. Je weet van de eerste seconde dat hij geen woord van je gesprek zal begrijpen, maar je kunt niet meer terug. Deze zaakvoerder beantwoordt elke vraag met ‘wadde?!’ en na een lang en vermoeiend gesprek sluit hij af met ‘oeioeioeieoeie madam, dat doen wij niemeeje’.

* de ‘mij ga je niet liggen hebben’ zaakvoerder:

deze zaakvoerder kent het product dat je hem wil aansmeren beter dan je dat zelf doet. Hij beantwoordt elke zin met cijfers die hij ooit eens ergens in een onderzoek heeft gelezen, en elke vraag wordt beantwoordt met een tegenvraag. Deze zaakvoerder vindt het plezierig om je een half uur bezig te houden, zonder op je voorstel in te gaan. Je snoert hem de mond door zelf te zeggen dat het hem niet interesseert. Daar heeft hij niet van terug!

* de ja-nee zaakvoerder:

deze zaakvoerder beantwoordt de telefoon met een kort ‘ja’ en je eerste vraag met een nog korter ‘nee’. Eer je de volgende vraag hebt gesteld heeft hij al lang nors ingehaakt. De ja-nee zaakvoerder kan je simpelweg gestolen worden, en jij hem.

* de jolige zaakvoerder :

de jolige zaakvoerder is meestal de eigenaar van een garage. Hij stelt je graag vijf minuten op de proef, door na elke zin te vragen of het echt is. (‘Is dat echt?!’) Je telefoontje is het hoogtepunt van zijn dag. Het is zijn bedoeling om je af te schepen met stomme grapjes en dwaze opmerkingen, maar als je doorzet en gewoon meedoet verover je de weg naar zijn hart. Bij de jolige zaakvoerder mag je informeren naar zijn vrouw en kinderen, en zijn antwoorden zijn doorspekt van grappige anekdotes. Met de jolige zaakvoerder heb je de langste en allerleukste gesprekken. Meestal vraagt hij op het einde of je zelf kan langskomen om het product voor te stellen. Als je de telefoon inhaakt mis je de jolige zaakvoerder alweer. Jolige zaakvoerders zijn immers ook jouw hoogtepunt van de dag.

En jij? Welke zaakvoerder ben jij eigenlijk?

Telefoontypes

helpdeskAls er vroeger één opdracht was waarmee je mij de stuipen op het lijf kon jagen dan was het wel bellen met een wildvreemde. Naar de tandarts bijvoorbeeld, of naar de AIDS-telefoon om informatie te vragen voor een schoolwerk. Ik vond het om te janken zo zenuwslopend. Altijd was ik bang voor vervelende stiltes, of vragen waarop ik niet onmiddellijk een antwoord zou vinden, waarna ik me genoodzaakt zou voelen om de telefoon gewoon weer in te haken en me wenend op de grond te gooien omdat ik nu eenmaal een mislukkeling ben. Vroeger was ik een bange beller. En toen ging ik op een helpdesk werken. Want zo ben ik wel: als ik ergens bang voor ben dan dwing ik mezelf om het toch te doen, en een helpdesk was daarvoor ideaal.

Het was een witte telefoon, met paarse en oranje toetsen. Bovenaan stonden nog eens twintig toetsen die nergens voor gebruikt werden, en daarnaast stonden twee rode lampjes die ik nog nooit had zien branden. En hij rinkelde om de haverklap. De telefoon dan, niet het lampje. Lampjes rinkelen bij voorkeur niet.

Als de telefoon rinkelde kreeg ik altijd eerst onze bevallige receptioniste aan de lijn, die mij een introductie gaf als was ik in Blind Date terechtgekomen. “Lilith. Aan lijn 1 heb ik een norse bakker uit Deerlijk, die graag zoete broodjes bakt en problemen heeft met zijn printer.” “Goedemorgen lilith, aan de andere kant van de lijn bevindt zich een Hollandse kalle met een spraakprobleem, en er scheelt ook iets met haar toestel maar ik heb totaal niet begrepen wat. Misschien scheelt er wel niks met haar toestel, je moet maar eens luisteren en zien of je haar kunt verstaan.” Nadat ik de magische woorden “Geef maar door!” heb uitgesproken wordt mijn oor blootgesteld aan een uitgebreid scala van kleine en onoverkomelijke problemen, smeekbeden en scheldtirades, gegiechel en geroep, maar bovenal: aan de homo telephonicus, de telefonerende mens.

Een overzichtje van deze soort in al zijn boeiende vertakkingen:

*de beller in familieverband:

Deze beller heeft al zijn gezinsleden opgetrommeld om rond de telefoon te komen zitten, inclusief domme schoondochter en demente oma. Samen gaan zij dit varkentje wel wassen, en diegene met het hoogste Franky Backeljauwgehalte heeft de eer om mij even te vertellen wat er allemaal mis is met zijn betaalterminal, die hij duidelijk voor veel te veel geld bij ons heeft aangekocht. Daarbij gaat de Backeljauw steeds luider en onverstaanbaarder praten, duidelijk opgejut door de zegevierende bewegingen van de enthousiaste omstaanders. Om het geheel nog onverstaanbaarder te maken roept elk familielid om de 10 seconden iets naar de beller, genre “Vroagt da na es van die tieketjes!” en “Zigt es dat da nie doidelik ies met die knoppekes!“.

*de doodsbange beller:

Dit type beller heeft zich een week angstvallig voorbereid op het telefoongesprek. Balancerend op de rand van een nervous breakdown declameert hij losse woorden en woordvormen met een onzekere, overslaande stem. Op de achtergrond is het geluid te horen van het papiertje vol ezelsbruggetjes dat als steun dient tijdens bange telefoonmomenten. Na elke vraag die ik stel om dichter bij de aard van het eigenlijke probleem te komen volgt een gestotter van jewelste, waarna deze helpdesk operator aan de slag gaat om uit de kakofonie van lettergrepen bestaande woorden te destilleren.
De doodsbange beller lijdt vaak aan astma en geeft blijk van slikproblemen als gevolg van een overmatige speekselproductie.
Zie ook: de panikerende beller.

*de panikerende beller:

Deze telefoongebruiker heeft zijn wereld zien instorten op het moment dat het apparaat dienst weigerde. De aard van het probleem wordt meestal omschreven als “”Alles is kapot, mevrouw!“.
Wanneer deze beller gevraagd wordt om op een toets te drukken breekt het angstzweet hem uit. Alles is immers voorgoed naar de haaien en op knopjes drukken zal het alleen maar erger maken.
De favoriete woordjes van deze beller zijn: “technieker”, “langskomen” en “vlug”.

*de overdreven familiaire beller:

Deze persoon heeft ooit in een ver verleden al eens gebeld en gaat ervan uit dat de helpdesk operator van dienst zich alle oproepen van maanden geleden nog perfect voor de geest kan halen. De helpdesk operator wordt steevast met de voornaam aangesproken en er wordt altijd eerst geïnformeerd naar de gemoedstoestand van ondergetekende met zinnen als “Haaa, lilith, hoe gaat het nog met jou? Je herinnert je nog wel dat ik een probleem had met mijn VISA in juni en…
Daarnaast hebben overdreven familiaire bellers de neiging om je elke dag op te bellen voor de allerkleinste te verwaarlozen problemen. De familiaire beller houdt van je.

*de eisenstellende beller:

Behoort tot het soort mens dat ergens onderweg alle voeling met de realiteit is kwijtgespeeld. Stelt vragen als “Kunt u ervoor zorgen dat de ticketjes in het blauw worden afgedrukt?“,  “Hoe zorg ik ervoor dat mijn display paars oplicht in plaats van geel, want dat past beter bij de infrastructuur van de winkel?” en “Is het mogelijk om een ghettoblaster aan te sluiten op mijn terminal zodat de klanten dat liedje van Big Spender horen als de transactie geslaagd is? HOE DAT KAN NIET? WAT VOOR BROL VERKOOPT GIJ EIGENLIJK?!.”

(welk type ben jij trouwens?)