“Voor ik begin wil ik eerst iedereen bedanken die het lef hebben gehad om te kijken naar DOODGRAAG LEVEN ! Dat is geen gemakkelijke keuze geweest,het is gewoon realiteit”, schrijft Maria, één van de vijf terminaal zieken uit Doodgraag Leven op haar blog.
En neent Maria, dat was het niet.
Maar toen ik enkele weken geleden het persbericht kreeg en al bijna moest janken bij het lezen van de korte inhouden dacht ik “sod it, ik moet gewoon kijken.” Ook al wil dat dan waarschijnlijk zeggen dat ik mezelf bloot stel aan iets dat pijnlijke dingen zal oprakelen, en kan ik alleen maar kan hopen dat het ergens diep vanbinnen evenveel deugd zal doen als dat het zeer doet.
En dus keek ik.
En man, was dat even een golf van herinneringen die in mijn gezicht werd gegooid.
Ik keek naar de vrouw die er op de persfoto zo oud uitzag, en op de beelden die een jaar eerder waren opgenomen twintig jaar jonger leek, en mooi. Net als mijn mama, die in negen maanden tijd alleen nog maar herkenbaar was voor de mensen die dag na dag bij haar waren. Die op het einde bijna in niets meer leek op de knappe hippe madam die ik altijd heb gekend.
Ik keek naar de beelden van Natacha die in een ziekenhuiskamer zat te wachten op de uitslag van een echografie die haar zou duidelijk maken of de kanker verder was uitgezaaid of niet. En ik herkende haar blik, ik kon mijn ogen niet van haar port-a-cath afhouden, en toen Kobe Ilsen opmerkte dat ze precies een beetje zenuwachtig was kwam het allemaal terug. Alle keren dat ik samen met mijn mama op van de zenuwen heb zitten wachten in ziekenhuiskamers, op een dokter die maar niet kwam met uitslagen die letterlijk zouden zeggen of ze nog drie maanden had of een paar weken. Zenuwachtig is een woord dat compleet niet sterk genoeg is om uit te drukken wat een mens dan voelt.
Ik brak bij de scène waarin de schoonzus van Maria in snikken uitbarste, omdat ze maar niet kon geloven dat het meisje van 27 zo ziek was dat ze ervan zou sterven. Ik brak nog meer toen de camera zich haar vriend richtte, die ook begon te snikken.
En ik, ik snikte mee. Twintig minuten aan een stuk.
Toen Youri, die niet had meegekeken, uit bad kwam was ik nog steeds aan het snikken.
“Waarom doe je dat jezelf toch aan?” vroeg hij een beetje bezorgd. “Je moet daar toch helemaal niet naar kijken?”
“Maar jawel”, zei ik in stukken en brokken. “Ik wil juist huilen. Denk ik.”
En ik snikte zo hard dat het laatste restje mascara uit mijn ooghoek wegliep.
“Weet je wie er voor ze ziek werd compleet verslingerd zou geweest zijn aan het programma?” vroeg ik na mijn huilbui aan Youri.
“Je mama”.
Ik knikte, en aangezien ik toch bezig was huilde ik nog een minuutje of vijf verder.