Monthly Archives: juli 2004

Balkongesprekken

Erg actief zijn onze medebewoners niet meer. In de herfst van hun leven vinden ze nog het meeste genoegen in het zitten op hun balkon. Dag in dag uit zie je in het voorbijrijden dan ook dezelfde mensen zitten in dezelfde tuinstoeltjes, soms lezend, soms iets drinkend, maar meestal gewoon wachtend tot iemand van dezelfde verdieping ook op het balkon verschijnt. Dan begint immers het allerleukste in het bestaan van een bejaarde bewoner: balkongesprekken.

Wij brengen niet bijster veel tijd door op ons balkon. Als het mooi weer is zijn we meestal niet thuis, en anders durven we wel eens vergeten dat er ook een balkon in de huur inbegrepen is. Maar vanavond lonkte het mooie weer ons nog even naar buiten, en we gingen welwillend op het aanbod in.
Al na enkele seconden hoorden we de vertrouwde stem van bovenbuurman Lucien. Lucien heeft ooit een microfoon ingeslikt, en zijn volume overstijgt het geluid van een gemiddelde bejaarde met ettelijke decibels. Om maar te zeggen dat luistervinken niet nodig is, niemand ontkomt aan de woorden van Lucien. Een paar minuten later hoorden we hoe de deur van het appartement naast dat van Lucien openschoof. We wisten wat komen zou: balkongesprekken.

‘Aha buurman, zo laat nog op stap?’, kwinksloeg Lucien bulderend. Er ontspon zich een gesprek over het weer, en over de warmte en het weerbericht. Youri en ik begonnen stiller te praten, uit vrees in het gesprek betrokken te worden. Want ook al konden ze ons niet zien, bejaarden ruiken de aanwezigheid van jonge gastenvlees vanop kilometers afstand. Na enkele minuten begon Lucien aan een lange en vermoeiende uitleg over muggen in de keuken, en hoe je daar best iets aan doet met gebruik van velcro. Iemand had het niet begrepen, en na een ‘wablieft?’ begon het verhaal opnieuw, maar nu nog een stuk luider.

Op dat moment stopte er een busje van reizen Flamingo voor het appartement. Wahei, daar kwamen twee andere bejaarde medebewoners uitgestapt die terugkwamen van vakantie. ‘Welkom thuis!’ begroette Lucien de verloren zonen uit naam van heel het gebouw. Vanop straat werden hele reisverhalen over gletsjers de wereld in gestuurd, en Youri en ik begonnen ons steeds meer te amuseren. Toen de reizigers in het appartement verdwenen werd het stil. Ik keek uit over het water en zag rook uit een tuintje komen. En ja hoor, daar werd een gesprek over barbequÎn aangevat, dat naadloos overging in informatie over de gasontploffing in WalloniÎ. Youri begon te giechelen als een meisje, waardoor het hondje van de schuinbovenonsburen ons opmerkte en begon te blaffen. ‘Stil!’ deed een mevrouw die waarschijnlijk het baasje was, ‘straks denken die mensen dat je een stoute hond bent.’ We deden alsof we niks hadden gehoord en trokken ons terug in de veilige omgeving van onze crib. Het was mooi geweest.

Barbeque geweigerd te G.

Toen ik vertrok uit het ouderlijke huis kreeg mijn broer eindelijk de grotere kamer die hij verdiende. Hij had de voorgaande jaren in een iets te kleine ruimte gebivakeerd, wachtend tot ik aankondigde dat ik alleen/samen zou gaan wonen, en toen ik dat ook effectief deed ging het heel snel: een kleine week later was mijn oude kamer al helemaal de zijne. Ik kon dus niet meer terug, of ik zou in een te kleine ruimte moeten bivakeren. Gelukkig heb ik nooit de drang gehad om terug te keren.

Bij Youri ging het allemaal iets trager. Zijn oude kamer zag er na een paar maanden nog redelijk zijn kamer uit, en als hij had gewild kon hij er nog op elk moment opnieuw intrekken. Hij heeft dus zijn kans gehad, maar sinds een paar weken is die helemaal verkeken. Wat ooit zijn slaapkamer was is nu een heuse fitnessruimte geworden, waar iedereen met een teveel aan energie zich kan komen afbeulen. Op de step, op een flitsende hometrainer of op een vreemdsoortig apparaat dat je spieren de indruk moet geven dat je aan het roeien bent op een meanderende stroom, het kan allemaal.
Het was daar dat wij ons deze morgen bevonden, toen de geur van barbeque plots binnenwaaide.

Ik ben al heel de zomer aan het zagen dat ik nog niet heb aangezeten aan een met barbequevlees bedekte tafel, en de kans was dus klein dat ik neen zou zeggen toen superpa ons uitnodigde. En toch deed ik het. Vanop de hometrainer pufte ik dat het heel vriendelijk was, maar dat ik thuis wel een slaatje zou eten. Ik vermoed dat iedereen op dat moment nog dacht dat het een schijnbeweging was, zoals drie keer met een droge mond zeggen dat je geen dorst hebt, om dan uiteindelijk ‘omdat je aandringt’ te grijnzen. Alle vriendelijke pogingen om me van gedacht te doen veranderen ten spijt hield ik voet bij stuk.

Natuurlijk had ik zin in bbq. In elke andere situatie zouden ze me er gat in de nacht voor mogen wakkermaken, maar ik ken mezelf. Ik heb in de loop der jaren al genoeg dieetervaring opgedaan om te weten dat ja zeggen het allerdomste was dat ik kon doen. Ik kon natuurlijk ook gewoon een slaatje eten, klonk het. Dat had ik gekund, maar dan zou ik boos en teleurgesteld met mijn vork in een tomaatje hebben geprikt, jaloers kijkend naar de met vlees gevulde borden van mijn buren. En ik had me niet net vijfenveertig minuten in het zweet gewerkt om met een slecht gevoel naar huis te gaan.

Thuis maakte ik een overheerlijk slaatje klaar met een waarde van vijf weightwatcherspunten, in plaats van de 30 die een bbq zou betekend hebben. Ik had heel veel honger, en ik had het gevoel dat niks me op dat moment meer had kunnen smaken. En straks eet ik nog een hele kom verse aardbeien, als beloning voor mijn volhardendheid.

Ik heb een barbeque geweigerd, en ik ben er behoorlijk trots op.

Lopen

Eind jaren negentig, een middelbare school in Ieper: in het veel te warme omkleedlokaaltje waren de meningen verdeeld. De enen hadden van mensen uit andere klassen gehoord dat we het wel zouden moeten doen, de anderen waren ervan overtuigd dat het wel weer volleybal zou worden, of handenstand. Ik hoopte keihard met de tweede helft mee. Een paar minuten later zakte de moed in onze baskets: ‘Meisjes! Allemaal verzamelen aan de deur, we gaan lopen!’

Als ik in die tijd ÈÈn activiteit moest kiezen waar ik een bloedhekel aan had, dan was het wel lopen. Lopen stond in mijn lijstje van hatelijke schoolactiviteiten zelfs ver boven mondeling frans, of een examen wiskunde afleggen. De wetenschap dat ik in de namiddag L.O. had, en hoogst waarschijnlijk zou moeten lopen, was genoeg om heel mijn schooldag en humeur te verknallen.

Er waren een paar factoren die die afkeer in de hand werkten:

*de looplocatie: lopen gebeurde bij ons nooit binnen de veilige muren van de school. Er werd gestart aan de uitgang van het gebouw, en er moest door de bewoonde wereld worden gelopen in een grote cirkel rond de school. Bejaarden en werklozen die in de omgeving van de school woonden maakten er dan ook een sport van om zich zo strategisch mogelijk op te stellen om heel de dag van het loopspektakel te kunnen genieten. Maar dat was natuurlijk nog niet vernederend genoeg. Zie punt 2.

*de loopkledij: geloof me vrij, over lopen heb ik me nooit illusies gemaakt. Niemand ziet er goed uit als hij een paar kilometer lopend moet afleggen. Maar het helpt al helemaal niet als je getooid bent in een onflatteus veel te wijd en wit t-shirt met het lelijke logo van je school op. En een korte broek is enkel mooi als je mooie, lange en vooral bruine benen hebt. Mijn benen behoren tot het andere uiterste. Op elk gebied.

*mijn fysieke conditie: een roker met kilo’s teveel laten lopen is als een gehandicapte in een vijver duwen: je weet dat het niet goedkomt. Terwijl de gazelles van de klas even gracieus als altijd na drie seconden uit beeld waren verdwenen, begonnen de minder gracieuzen aan een lange en uitputtende tocht langs aanmoedigende bejaarden en werklozen.
Lopen zorgt voor een vreemd soort verbondenheid in belachelijkheid. Want hoe populair je ook was en tot welk groepje je ook hoorde, alle kliekjes werden gescheiden tijdens het loopproces. Plots liep je tussen de mensen waar je anders geen aandacht aan besteedde, maar zij liepen al even belachelijk als jij, en ze hadden een even rood hoofd. En dus steunde je elkaar.

*het mentale aspect: Lopen is saai. Tijdens het lopen zoek ik steeds wanhopig naar onderwerpen om over na te denken, zodat er toch nog enig nut aan verbonden kan worden. Het enige waar ik op die momenten op kan komen zijn dingen als: ‘Zou mijn hoofd erg rood zijn?’, ‘Blijven ademen, Kelly’ en ‘Die oude rukkers zouden beter een beetje werken in plaats van in mijn gezicht te grijnzen, godverdomme!’

Toen ik afstudeerde heb ik gezworen om nooit nog een kilometer te lopen. Het afschuwelijke toeval wil dat ons appartement uitkijkt op mijn vroegere looproute, en gisteren betrapte ik mezelf erop dat ik even overwoog om het toch nog eens te proberen. Uit nostalgische overweging, en als aanvulling op mijn hometrain/fitnessprogramma om mijn overtollige kilo’s te verliezen. Ik beloof niks, maar ik ga in elk geval op zoek naar mijn versleten schoolshirt.

Heb je even voor mij?

De bewoners van rusthuis “Het Madeliefje”, de leden van hobbyclub “Laat Geen Steken Vallen” en Johan Museeuw hebben, samen met de vrouwelijke helft van de Nederlandse bevolking ouder dan 50, iets gemeen. Ze beginnen spontaan geluiden te produceren die blijvende schade veroorzaken aan het menselijk oor bij het horen van zijn stem. Hun ogen beginnen te blinken als hij even voorbijflitst op het TV-scherm, en ze krijgen een dubbele hartaanval als hij ze langer dan een halve seconde in de ogen kijkt.

Ik wist wel wie hij was, maar ik had Frans Bauer nog nooit zien optreden. Tot ik gisteren zijn naam hoorde uitspreken door Willy in Tien om te Zien. En verrast was ik …

Er is iets mis met het geluid,” wilde ik nog zeggen, maar hij bleek echt zo te zingen. Jantje Smit goes helium! Vandaar dat Johan Museeuw er zo wild van is. Totaal ongeÔnteresseerd stond hij wat heen en weer te waggelen op het podium. Af en toe wat handjes schudden van de talrijke fans op de eerste rij. Dat zou hij best wat minder doen want terwijl ze met vier tegelijk aan zijn mouw trekken vergeet hij wat hij eigenlijk op het podium staat te doen. Zingen. Of toch doen alsof.

Hij playbackte alsof hij het nummer voor de eerste keer hoorde. Of zou hij ook zo onder de indruk geweest zijn van zijn eigen stem? In ieder geval bewoog zijn mond meer syncroon met de golven in de zee op de achtergrond, dan met de tekst.

En wat voor een tekst! Lees en geniet …


Ik zit te dromen oheo,
of jij zult komen oheo. Laat het me weten oheo,
ik kan jou niet vergeten oheo.
Heb je even voor mij,
maak wat tijd voor me vrij.
Ieder uur van de dag denk ik steeds aan jouw lach alleen jij maakt me blij.
Heb je even voor mij,
maak wat tijd voor me vrij.
Zeg me wat ik moet doen want ik wacht op die zoen kom vanavond bij mij.
Jalalalalala Jalalalala

Vrouwen maken plannen

Een paar dagen geleden kwam mijn baas het kantoor binnen met een A4-tje in zijn handen. Het bleek een slordig getekende plattegrond te zijn van ons nieuwe kantoor. We gaan namelijk met het hele bedrijf verhuizen, voor de tweede keer sinds ik er werk. De eerste keer bleven we in hetzelfde bedrijvencentrum, maar was iemand op het grandioze idee gekomen om al het personeel in dezelfde ruimte onder te brengen, zodat de ‘communicatie zou verbeteren.’ Lees: om maar voor ÈÈn ruimte huur te moeten betalen. Niet echt heel snugger voor een bedrijf waar elke maand drie nieuwe mensen bijkomen, en waar ik al een ancien ben met mijn veertienmaandige carriËre. De situatie was al onhoudbaar na drie weken in het nieuwe lokaal, en na veel palaveren en beloven is het nu bijna toch zover: we verhuizen met z’n allen naar een grotere en mooiere locatie aan de overkant van de straat.

Als het van mij afhing (wat het natuurlijk verre van doet) ging dat verhuizen redelijk simpel: je steekt al je dingen in een doos, je brengt die naar de overkant van de straat, je duwt alle kantoormeubelen in een vrachtwagen en die brengt die naar de overkant van de straat, je komt binnen en je kijkt waar je alles kan zetten.

Mijn baas kwam dus binnen met een slordig getekend plattegrondje. Op dat plattegrondje moesten we tekenen waar we alles wilden zetten in ons nieuwe kantoor. ‘Kunnen jullie het plan binnen een uurtje op mijn bureau komen leggen?’ en weg was baas. Verbijsterd keek ik naar het blad. Er stonden een paar lijnen op, en hier en daar een afmeting en een raam. Alsof hun leven ervan afhing begonnen mijn collega’s bureau’s op te meten, en kasten, en bijzettafeltjes, terwijl iemand zich al had ontfermd over het in schaal opstellen van het plattegrondje. Ik was nog steeds bezig met een verwoede poging om me het geheel ruimtelijk voor te stellen, tot ik besefte dat ik helemaal achteraan stond toen het ruimtelijk inzicht werd uitgedeeld. Ondertussen tekende iemand lijnen bij op het blad. Die lijnen moesten tafels voorstellen, maar ik zag het niet. Hoe meer het blad naar links en naar rechts werd gedraaid, hoe duizeliger ik werd. Waar was dat raam ook weer waar iedereen het over had? Want ik wilde bij het raam, maar ik bleek de enige te zijn die niet wist waar het raam was. Of de deur. Of de valse wand. Ik zag enkel lijnen.

Langzaam maar zeker begon het blad zich te vullen met rechthoekjes, waarna de ruimte zich vulde met het opgewekte gekwetter van mijn collega’s die het allemaal helemaal zagen zitten, en op de proppen bleven komen met de meest fantastische schuifideetjes. ‘En als we die tafel nu eens als een T aan die andere tafels koppelen?’ Hupsakee, weer drie lijnen bij. Om mezelf te beschermen stopte ik met luisteren, en deed ik alsof ik in zeer diep gepeins was verzonken. En toen kwam hetgeen dat ik niet wilde horen: ‘Kelly, je bent zo stil. Zeg jij eens iets.’
‘Ik wil bij het raam’ kuchte ik, zo professioneel mogelijk. ‘Bij welk raam dan?’ klonk het bij wijze van repliek. Als een ware Frank Deboosere die met grote bogen het Iberisch schiereiland aanwijst bewoog ik vaagjes met mijn hand over de plattegrond: ‘Daar ergens.’ ‘Daar zitten al mensen, je moet een andere plaats kiezen..’ sprak iemand wijsneuzerig. Enigzins betrapt probeerde ik de situatie nog te redden: ik zou wel bij de .. you know..valse wand gaan zitten.

Deze namiddag kwam iemand uitleggen hoe de plattegrond definitief was geworden. Opnieuw snapte ik er niet echt veel van, behalve dit: mijn ruimtelijk inzicht is nul, en alsof dat nog niet erg genoeg is heb ik het meest crappy plekje van heel de ruimte uitgekozen. Denk ik.

Ook ik W.I.P.

W.I.E. was kapot, dat hadden jullie waarschijnlijk al gezien. Het tooltje vertraagde zowat alle weblogs na ÈÈn of andere overname en servers die het allemaal niet aankonden. En toch wilde ik nog steeds weten wie er allemaal komt lezen. En dus stuurde ik een mailtje naar de mensen van WIP. Nu nog allemaal mooi jullie naam invullen, en klaar is kees. Soms ben ik gewoon een genie.

Roze formulieren

Mag ik ook nog wat van die overschrijvingsformulieren?” vroeg de meneer voor mij in het postkantoor. De mevrouw achter het loket wist hem te vertellen dat hij die moet aanvragen, en dat hij ze dan wel toegestuurd zal krijgen. “Jaja, dat heb ik al gedaan, maar ik heb nog altijd niks ontvangen,” wist hij.

Ik heb nog nooit roze overschrijvingsformulieren aangevraagd. Als ik rekeningen wil betalen moet ik ook nooit naar de bank. Ik blijf gewoon op mijn niet zo comfortabele bureaustoel zitten en login op het PCbanking systeem. Moeilijk is het niet.

Enkele weken geleden moest ik toch nog eens in de bank zijn. Voor mij stond een jongen die ongeveer mijn leeftijd moet gehad hebben. Hij droeg sandalen en had dingen in zijn haar waarvan ik veronderstelde dat het dreadlocks waren. Na 15 minuten aanschuiven was het zijn beurt. Hij liet zijn kaart in het schuifje onder het glas vallen en zei “Mag ik 40 euro van mijn rekening, alstublieft“. Ik keek naar rechts en zag drie geldautomaten. Wachttijd … nul!

Muntjes tellen aan de kassa, telefoonnummers opzoeken in de veel te dikke gouden gids, filmrolletjes binnenbrengen, …

En toch zijn er onwaarschijnlijk veel mensen die om de zoveel weken naar de bank of de post stappen om nieuwe roze papiertjes aan te vragen.