“Ow please”, zei Bronwyn, de blonde toeriste uit Sydney tijdens onze gezamenlijke food tour, “I’m not gonna tell”. Ze keek er zo lief bij dat ik bijna door de knieën ging, tot mijn ogen ergens in mid-air de berispende bliksemblik van mijn wederhelft tegenkwamen. Waren zijn ogen geweren geweest, ik lag hevig bloedend tegen de straatstenen. En dus verklapte ik ook Bronwyn de naam van kind 1 niet. Ook niet het koppel Zuid-Afrikaanse lieverds waarmee ik een rit deelde naar de luchthaven, en die het zo zo lief vroegen. Ten strengste verboden door mijn halve trouwboek. Zelfs tegen volslagen vreemdelingen, op wie ik hem eens vrijblijvend zou kunnen testen op hot or not.
Maar ach, langs den anderen kant ben ik al lang content dat we überhaupt een naam hebben gevonden waar we allebei content van zijn. Hij omdat hij best zo zou willen heten, ik omdat ik het cool zou vinden om met een lief thuis te komen met die naam. Schone voorwaarden, vonden wij. Het leek even tricky te worden, nochtans, want de ene naam die we allebei van in het begin cool vonden konden we uiteindelijk toch niet nemen. Wegens omstandigheden. Dat ik nog zo zou popelen om mijn zoon anders te noemen, en hij ook, daar ben ik alleen maar blij mee.
Tegelijk schud en beef ik elke keer er een jongentje wordt geboren in onze omgeving. Want het zou maar eens moeten lukken, dat ze hem Zenobie noemen.

Wat dan?!