Category Archives: werk

Lilith krijgt een spuitje

‘Uw naam?’ sprak de dokter strenger dan eigenlijk nodig was.
Daar schrok ik wel een beetje van, want ik had immers geen misdaad begaan, noch had ik een koekje uit de koekjespot gestolen. En toch voelde ik me zo. Ik wist niet precies wanneer, maar ooit had ik alle koekjes van deze dokter opgegeten en daar zou ik vandaag voor boeten.
Nadat ik mijn naam had opgebiecht begon de dokter dubbel zo streng naar haar blad te kijken. Met een gigantische ruk draaide ze haar hoofd in mijn richting. ‘Je naam staat niet op de lijst’ sprak ze venijnig, als was zij Ann Robinson en ik the weakest link die al ooit in haar buurt was gekomen.

‘Fuck’ dacht ik. Niet dat ik echt zoveel zin had in dat anti-griepspuitje van haar, maar ik werd overvallen door het ongemakkelijke gevoel dat ik de kostbare tijd van de boze dokter aan het verspillen was. Ik had niet alleen alle koekjes opgegeten, ik zei ook nog eens een naam die niet op haar lijst stond. ‘Ow’ zei ik dan maar, zo snel mogelijk, zodat het vooruit kon gaan. Oplossingen moesten er komen, nu en wel nu! Vantussen de spleetjes die haar ogen ondertussen waren geworden wierp ze me een blik toe die niet veel goeds voorspelde, en even had ik het gevoel dat ik oog in oog stond met She-who-must-not-be-named. Ik was op consultatie bij dokter Voldemort, en god, wat wilde ik dat ik plots wel op haar lijst zou verschijnen. Een plofje en een wolk, en lettertjes die als uit het niets werden neergepend op haar blad, waarna ze me verontschuldigend zou aankijken, misschien zelfs even lachen.

‘Neen, je staat er niet op’ zei ze terwijl ik haar ogen zag rollen tussen haar spleetjes. Ik had me ingeschreven, dus moest ik er wel op staan, maar op de ÈÈn of andere manier voelde ik dat die mededeling wel eens voor een woedeuitbarsting kon zorgen bij de dokterfiguur. Met snibbige schrijfbewegingen voegde ze mijn naam toe aan haar lijst, duidelijk vervuld van tegenzin. Ik vroeg me even af wat erger was: het vooruitzicht op een paar dagen in bed met griep of een spuitje in je arm geduwd krijgen van een duidelijk ontevreden madam met spleetogen. Twee seconden later had ze mijn mouw al zelf opgestroopt en de spuit in en uit mijn linkerbovenarm bewogen. ‘Als je ziek wordt is het niet van de spuit, maar omdat je al ziek aan het worden was ervoor!’ riep ze me toe, terwijl ze weer achter haar bureau en haar lijst ging zitten. Verbouwereerd keek ik naar mijn arm: het bloedde. Ik keek naar de dokter, en zij naar mij. Het duurde vijf volle seconden van blikken uitwisselen voor ze me zuchtend een pleister aanreikte. ‘Normaal geef ik enkel een pleister aan mannen,’ klonk het kalm, ‘ die denken ook altijd dat ze dood bloeden.’

lilith solliciteert

Vanachter een balie werd ik aangestaard door drie paar bambi-ogen. Ik koos er het toegankelijkste paar uit. ‘Ik heb een afspraak’ zei ik, terwijl ik probeerde te zien wat het bambi-trio eigenlijk heelder dagen moest doen, daar zo achter de balie. Iemand vroeg mijn naam, en toen ik die zo beleefd mogelijk had uitgesproken kreeg ik zowaar een badge met diezelfde naam op. Mijn naam! Op een badge! Dit kon niet anders dan een voorteken zijn.

Ik mocht gaan zitten in de hippe rode zetels aan de ingang, mijn afspraak zou zo komen. Na een kwartier prutsen aan mijn trui zodat ik er mijn badge kon opspelden (mental note: draag nooit meer je hipste wollen trui van pepe jeans op sollicitatiegesprek bij bedrijven die met badges werken) schudde iemand mij de hand en mocht ik meelopen, door een lange gang met deuren zonder namen op. Tijdens deze wandeling begon ik me zenuwachtig te maken omdat mijn zenuwen maar niet wilden komen. Dit zou een belangrijk gesprek zijn, ik wilde deze job doodgraag, en dan was het minste dat ik kon doen toch faken dat ik zenuwachtig was. Het lukte niet echt.

Eens in het sollicitatiekamertje kreeg ik een bundeltje vragen die bij een persoonlijkheidstest hoorden, ik kleurde bolletjes en toen mocht ik babbelen. Over mezelf, over mijn vorige job, over mijn ervaring en over de reden van mijn sollicitatie. Ik kan goed babbelen, en het verliep zodanig naar wens dat ik mezelf zat af te vragen wanneer ik nu eens over mijn woorden zou gaan vallen, of een glas zou omstoten, of onhandig van mijn stoel zou donderen door een verkeerde beweging. Maar de woorden bleven vlot komen, in heel de kamer was geen glas te bespeuren en ik zat op een stoel met armleuningen.

Na het gesprek moest ik nog twee teksten herschrijven op de computer van de sollicitatiemevrouw, en toen was het voorbij. Ze vertelde me dat mijn brief was uitgekozen uit meer dan honderd brieven, en uit pure consternatie knalde mijn badge van mijn trui op de grond. Ze leek het niet erg te vinden. Ik ook niet, want het gaf wat echtheid aan mijn meest vlotte sollicitatiegesprek ooit. En nu: wachten!

Gebroken relatie

Ik en mijn werk zijn uit elkaar. We hebben niet gehuild, gewoon een papier getekend. Hij zei dat hij het jammer vindt en me zal missen. En als ik ooit een nieuw lief zoek wil hij heel graag mijn goede referentie zijn.
Gelukkig heb ik morgen al een blind date.

Telefoon-types II

Problemen oplossen zorgt bij sommige mensen voor voldoening. En ik moet eerlijk toegeven dat ook ik overvallen werd door een ingoed gevoel toen ik voor de eerste keer iemand uit de nood hielp via de telefoon. Maar als er ooit een dag aanbreekt waarop je het gevoel krijgt dat je maag wordt samengedrukt als je een telefoon hoort rinkelen weet je dat je het beter elders zoekt. Het was tijd om mijn echte trauma te overwinnen. Het was tijd om mijn jeugdangsten samen te bundelen in een full-time job. Vanaf dat moment ging ik vreemde mensen opbellen.

Dat gaat zo: je krijgt een gigantische lijst met telefoonnummers. Je tikt die telefoonnummers in in je computer. En dan, dan ga je naar die nummers bellen. Dat herhaal je minstens honderd keer per dag. Als je iemand aan de lijn krijgt (wat niet zo simpel is als een normale sterveling kan vermoeden) dan vertel je iets. De persoon aan de andere kant van de lijn antwoordt in het beste geval positief, en dan zet je een streepje op je blad. Op het einde van de dag moet je heel veel streepjes hebben. Dan is jezus trots op je.

Na een paar dagen van horten en stoten, semi-verontschuldigend mijn script aflezen en bij elk telefoontje hopen dat er niemand aanwezig zou zijn voelde ik het: mijn demon was dood. Ik hoefde niet meer te wachten tot iemand mij boos opbelde, ik belde zelf en dat maakte mij de baas van het gesprek. Een paar weken later had ik op elk afwerend antwoord een tegenantwoord bedacht, en kon zo goed als niks me nog uit mijn lood slaan. Ik was voltijds lastigvaller geworden. Nu, duizenden telefoontjes later, meen ik dat ik mezelf een bel-expert mag noemen. Want, stel dat je elke dag meer dan honderd mensen opbelt, wie krijg je dan in hemelsnaam aan de lijn?

* de moeder van de zaakvoerder:

de moeder van de zaakvoerder beantwoordt de telefoon altijd paniekerig. Ze is zo erg in paniek geraakt van het gerinkel van de telefoon dat je er donder op kunt zeggen dat ze nog ergens een duitser verstopt heeft zitten in de kelder van de zaak. Je hebt de moeder van de zaakvoerder helemaal niet nodig, en als je haar dat vertelt dan is ze zo gelukkig dat ze elk moment in huilen kan uitbarsten. De moeder van de zaakvoerder roept altijd heel schel ‘Willy!!! TELEFON!’ waarna ze de hoorn luid neergooit en je haar in de verte hoort wegspurten. Dit enkel als de naam van de zaakvoerder Willy is.

* de gepensioneerde zaakvoerder:

deze zaakvoerder had ooit een zaak, maar nu niet meer. In de telefoonlijst die je hebt gekregen staat dit niet vermeld, en als je vraagt of je met de zaakvoerder spreekt zegt deze persoon uit pure nostalgie steevast ja. Nadat de oude, gepensioneerde zaakvoerder geluisterd heeft naar heel je verhaal zegt hij verwijtend dat hij al drie jaar gestopt is. Uit zijn toontje blijkt dat hij je dom vindt. Je noemt hem geen oude lul omdat dat verboden is, maar dan ook enkel daarom.

* de oude, nog net niet gepensioneerde zaakvoerder:

met een gerimpelde en doorrookte stem beantwoordt deze zaakvoerder je oproep. Je weet van de eerste seconde dat hij geen woord van je gesprek zal begrijpen, maar je kunt niet meer terug. Deze zaakvoerder beantwoordt elke vraag met ‘wadde?!’ en na een lang en vermoeiend gesprek sluit hij af met ‘oeioeioeieoeie madam, dat doen wij niemeeje’.

* de ‘mij ga je niet liggen hebben’ zaakvoerder:

deze zaakvoerder kent het product dat je hem wil aansmeren beter dan je dat zelf doet. Hij beantwoordt elke zin met cijfers die hij ooit eens ergens in een onderzoek heeft gelezen, en elke vraag wordt beantwoordt met een tegenvraag. Deze zaakvoerder vindt het plezierig om je een half uur bezig te houden, zonder op je voorstel in te gaan. Je snoert hem de mond door zelf te zeggen dat het hem niet interesseert. Daar heeft hij niet van terug!

* de ja-nee zaakvoerder:

deze zaakvoerder beantwoordt de telefoon met een kort ‘ja’ en je eerste vraag met een nog korter ‘nee’. Eer je de volgende vraag hebt gesteld heeft hij al lang nors ingehaakt. De ja-nee zaakvoerder kan je simpelweg gestolen worden, en jij hem.

* de jolige zaakvoerder :

de jolige zaakvoerder is meestal de eigenaar van een garage. Hij stelt je graag vijf minuten op de proef, door na elke zin te vragen of het echt is. (‘Is dat echt?!’) Je telefoontje is het hoogtepunt van zijn dag. Het is zijn bedoeling om je af te schepen met stomme grapjes en dwaze opmerkingen, maar als je doorzet en gewoon meedoet verover je de weg naar zijn hart. Bij de jolige zaakvoerder mag je informeren naar zijn vrouw en kinderen, en zijn antwoorden zijn doorspekt van grappige anekdotes. Met de jolige zaakvoerder heb je de langste en allerleukste gesprekken. Meestal vraagt hij op het einde of je zelf kan langskomen om het product voor te stellen. Als je de telefoon inhaakt mis je de jolige zaakvoerder alweer. Jolige zaakvoerders zijn immers ook jouw hoogtepunt van de dag.

En jij? Welke zaakvoerder ben jij eigenlijk?

Telefoontypes

helpdeskAls er vroeger één opdracht was waarmee je mij de stuipen op het lijf kon jagen dan was het wel bellen met een wildvreemde. Naar de tandarts bijvoorbeeld, of naar de AIDS-telefoon om informatie te vragen voor een schoolwerk. Ik vond het om te janken zo zenuwslopend. Altijd was ik bang voor vervelende stiltes, of vragen waarop ik niet onmiddellijk een antwoord zou vinden, waarna ik me genoodzaakt zou voelen om de telefoon gewoon weer in te haken en me wenend op de grond te gooien omdat ik nu eenmaal een mislukkeling ben. Vroeger was ik een bange beller. En toen ging ik op een helpdesk werken. Want zo ben ik wel: als ik ergens bang voor ben dan dwing ik mezelf om het toch te doen, en een helpdesk was daarvoor ideaal.

Het was een witte telefoon, met paarse en oranje toetsen. Bovenaan stonden nog eens twintig toetsen die nergens voor gebruikt werden, en daarnaast stonden twee rode lampjes die ik nog nooit had zien branden. En hij rinkelde om de haverklap. De telefoon dan, niet het lampje. Lampjes rinkelen bij voorkeur niet.

Als de telefoon rinkelde kreeg ik altijd eerst onze bevallige receptioniste aan de lijn, die mij een introductie gaf als was ik in Blind Date terechtgekomen. “Lilith. Aan lijn 1 heb ik een norse bakker uit Deerlijk, die graag zoete broodjes bakt en problemen heeft met zijn printer.” “Goedemorgen lilith, aan de andere kant van de lijn bevindt zich een Hollandse kalle met een spraakprobleem, en er scheelt ook iets met haar toestel maar ik heb totaal niet begrepen wat. Misschien scheelt er wel niks met haar toestel, je moet maar eens luisteren en zien of je haar kunt verstaan.” Nadat ik de magische woorden “Geef maar door!” heb uitgesproken wordt mijn oor blootgesteld aan een uitgebreid scala van kleine en onoverkomelijke problemen, smeekbeden en scheldtirades, gegiechel en geroep, maar bovenal: aan de homo telephonicus, de telefonerende mens.

Een overzichtje van deze soort in al zijn boeiende vertakkingen:

*de beller in familieverband:

Deze beller heeft al zijn gezinsleden opgetrommeld om rond de telefoon te komen zitten, inclusief domme schoondochter en demente oma. Samen gaan zij dit varkentje wel wassen, en diegene met het hoogste Franky Backeljauwgehalte heeft de eer om mij even te vertellen wat er allemaal mis is met zijn betaalterminal, die hij duidelijk voor veel te veel geld bij ons heeft aangekocht. Daarbij gaat de Backeljauw steeds luider en onverstaanbaarder praten, duidelijk opgejut door de zegevierende bewegingen van de enthousiaste omstaanders. Om het geheel nog onverstaanbaarder te maken roept elk familielid om de 10 seconden iets naar de beller, genre “Vroagt da na es van die tieketjes!” en “Zigt es dat da nie doidelik ies met die knoppekes!“.

*de doodsbange beller:

Dit type beller heeft zich een week angstvallig voorbereid op het telefoongesprek. Balancerend op de rand van een nervous breakdown declameert hij losse woorden en woordvormen met een onzekere, overslaande stem. Op de achtergrond is het geluid te horen van het papiertje vol ezelsbruggetjes dat als steun dient tijdens bange telefoonmomenten. Na elke vraag die ik stel om dichter bij de aard van het eigenlijke probleem te komen volgt een gestotter van jewelste, waarna deze helpdesk operator aan de slag gaat om uit de kakofonie van lettergrepen bestaande woorden te destilleren.
De doodsbange beller lijdt vaak aan astma en geeft blijk van slikproblemen als gevolg van een overmatige speekselproductie.
Zie ook: de panikerende beller.

*de panikerende beller:

Deze telefoongebruiker heeft zijn wereld zien instorten op het moment dat het apparaat dienst weigerde. De aard van het probleem wordt meestal omschreven als “”Alles is kapot, mevrouw!“.
Wanneer deze beller gevraagd wordt om op een toets te drukken breekt het angstzweet hem uit. Alles is immers voorgoed naar de haaien en op knopjes drukken zal het alleen maar erger maken.
De favoriete woordjes van deze beller zijn: “technieker”, “langskomen” en “vlug”.

*de overdreven familiaire beller:

Deze persoon heeft ooit in een ver verleden al eens gebeld en gaat ervan uit dat de helpdesk operator van dienst zich alle oproepen van maanden geleden nog perfect voor de geest kan halen. De helpdesk operator wordt steevast met de voornaam aangesproken en er wordt altijd eerst geïnformeerd naar de gemoedstoestand van ondergetekende met zinnen als “Haaa, lilith, hoe gaat het nog met jou? Je herinnert je nog wel dat ik een probleem had met mijn VISA in juni en…
Daarnaast hebben overdreven familiaire bellers de neiging om je elke dag op te bellen voor de allerkleinste te verwaarlozen problemen. De familiaire beller houdt van je.

*de eisenstellende beller:

Behoort tot het soort mens dat ergens onderweg alle voeling met de realiteit is kwijtgespeeld. Stelt vragen als “Kunt u ervoor zorgen dat de ticketjes in het blauw worden afgedrukt?“,  “Hoe zorg ik ervoor dat mijn display paars oplicht in plaats van geel, want dat past beter bij de infrastructuur van de winkel?” en “Is het mogelijk om een ghettoblaster aan te sluiten op mijn terminal zodat de klanten dat liedje van Big Spender horen als de transactie geslaagd is? HOE DAT KAN NIET? WAT VOOR BROL VERKOOPT GIJ EIGENLIJK?!.”

(welk type ben jij trouwens?)

Mystery Shopper, @ your service!

Ik bladerde door een boekje over freelancen en het woord sprak me meteen aan: mystery shopper. Ja, dat wilde ik wel worden. Winkelen en er voor betaald worden, het leek te gek voor woorden maar het bestond. Ik wilde net verderbladeren toen ik me bedacht dat het nog helemaal niet zo’n slecht idee was. Als je winkelt geef je namelijk geld uit, en als je ervoor wordt betaald dus eigenlijk niet. Fantastisch is dat.

Ik bleef niet bij de pakken zitten en dus schreef ik me, een beetje voor de grap, in op een internationale mystery shoppers-website. Dat was ik eigenlijk al weer een beetje vergeten, tot ik net mijn eerste opdracht binnenkreeg: ik moet naar een winkel van een bekend en leuk merk dat ik omwille van het mystery even niet vernoem, ik moet interacten met de winkelbediendes, ik mag iets kopen van maximum 30 euro waarvan ik het bonnetje moet terugsturen naar ergens in Antwerpen, ik vul binnen de 24 uur een vragenlijstje in en dan krijg ik geld. Jahaa, zo staat het in de mail.

Het enige dat ik nog nodig heb is een grote zonnebril om er zo mystery shopper mogelijk uit te zien. Ik, de mystery shopper. Ik ga het zowaar eens proberen.

Computeronkundigen

Volgens De Morgen zijn ze met 900.000: het aantal vlamingen dat niet met de computer kan werken. Wat de criteria zijn om onder de noemer ‘niet met computer werken kunnende’ te vallen werd niet helemaal duidelijk, maar ik zou ze in elk geval geen eten willen geven.

Bij mensen die niet met de computer kunnen werken denk ik altijd automatisch aan bepaalde bevolkingsgroepen. Boeren kunnen niet met computers werken (behalve met van die automatische koeienmelkcomputers, maar dat telt niet). Kapsters kunnen ook al niet bijster goed overweg met muis en keyboard (behalve kapsters die een computer in hun zaak hebben waarop je door middel van montages kan zien hoe je zou staan met een nekmatje). En houthakkers, die kunnen het al helemaal niet.

Bedienden kunnen dan wel weer met de computer werken. Daar ging ik vroeger toch altijd vanuit. Na meer dan een jaar op de arbeidsmarkt weet ik dat dat maar een halve waarheid is: mijn collega’s blijken helemaal geen whizkids.

Basiskneepjes zijn of helemaal vergeten, of nooit gesnapt. De algemene structuur van windows is bij velen nooit helemaal doorgedrongen , met als resultaat dat alles wordt opgeslagen in ‘mijn documenten’, terwijl elke werknemer een map op de server heeft. Bij een ‘klik op oke om verder te gaan’-message staan de telefoons bij de IT roodgloeiend.Ook het wonder van de copy paste ontgaat de meesten volledig, waardoor honderden manuren per jaar verloren gaan aan dingen veertig keer hertypen. Spam-en ‘stuur dit door of ze smijten je van hotmail!!! Groetjes, hotmail’-mailtjes worden bloedserieus genomen en devoot doorgestuurd, en aangezien ik verantwoordelijk ben voor de marketing krijg ik om de haverklap berichten doorgestuurd waarin staat op welke site ik me moet registeren om de bedrijfssite meer views te geven. Dat je op een hardcore-pornsite terechtkomt als je op de link klikt maakt niet uit.

Gelukkig zijn er ook mensen die er wel iets van kennen, maar deze namiddag waren de oooohs en aaaaahs niet van de lucht toen ik een heel kantoor duidelijk maakte hoe je een fotootje als wallpaper kan instellen.

Vrouwen maken plannen

Een paar dagen geleden kwam mijn baas het kantoor binnen met een A4-tje in zijn handen. Het bleek een slordig getekende plattegrond te zijn van ons nieuwe kantoor. We gaan namelijk met het hele bedrijf verhuizen, voor de tweede keer sinds ik er werk. De eerste keer bleven we in hetzelfde bedrijvencentrum, maar was iemand op het grandioze idee gekomen om al het personeel in dezelfde ruimte onder te brengen, zodat de ‘communicatie zou verbeteren.’ Lees: om maar voor ÈÈn ruimte huur te moeten betalen. Niet echt heel snugger voor een bedrijf waar elke maand drie nieuwe mensen bijkomen, en waar ik al een ancien ben met mijn veertienmaandige carriËre. De situatie was al onhoudbaar na drie weken in het nieuwe lokaal, en na veel palaveren en beloven is het nu bijna toch zover: we verhuizen met z’n allen naar een grotere en mooiere locatie aan de overkant van de straat.

Als het van mij afhing (wat het natuurlijk verre van doet) ging dat verhuizen redelijk simpel: je steekt al je dingen in een doos, je brengt die naar de overkant van de straat, je duwt alle kantoormeubelen in een vrachtwagen en die brengt die naar de overkant van de straat, je komt binnen en je kijkt waar je alles kan zetten.

Mijn baas kwam dus binnen met een slordig getekend plattegrondje. Op dat plattegrondje moesten we tekenen waar we alles wilden zetten in ons nieuwe kantoor. ‘Kunnen jullie het plan binnen een uurtje op mijn bureau komen leggen?’ en weg was baas. Verbijsterd keek ik naar het blad. Er stonden een paar lijnen op, en hier en daar een afmeting en een raam. Alsof hun leven ervan afhing begonnen mijn collega’s bureau’s op te meten, en kasten, en bijzettafeltjes, terwijl iemand zich al had ontfermd over het in schaal opstellen van het plattegrondje. Ik was nog steeds bezig met een verwoede poging om me het geheel ruimtelijk voor te stellen, tot ik besefte dat ik helemaal achteraan stond toen het ruimtelijk inzicht werd uitgedeeld. Ondertussen tekende iemand lijnen bij op het blad. Die lijnen moesten tafels voorstellen, maar ik zag het niet. Hoe meer het blad naar links en naar rechts werd gedraaid, hoe duizeliger ik werd. Waar was dat raam ook weer waar iedereen het over had? Want ik wilde bij het raam, maar ik bleek de enige te zijn die niet wist waar het raam was. Of de deur. Of de valse wand. Ik zag enkel lijnen.

Langzaam maar zeker begon het blad zich te vullen met rechthoekjes, waarna de ruimte zich vulde met het opgewekte gekwetter van mijn collega’s die het allemaal helemaal zagen zitten, en op de proppen bleven komen met de meest fantastische schuifideetjes. ‘En als we die tafel nu eens als een T aan die andere tafels koppelen?’ Hupsakee, weer drie lijnen bij. Om mezelf te beschermen stopte ik met luisteren, en deed ik alsof ik in zeer diep gepeins was verzonken. En toen kwam hetgeen dat ik niet wilde horen: ‘Kelly, je bent zo stil. Zeg jij eens iets.’
‘Ik wil bij het raam’ kuchte ik, zo professioneel mogelijk. ‘Bij welk raam dan?’ klonk het bij wijze van repliek. Als een ware Frank Deboosere die met grote bogen het Iberisch schiereiland aanwijst bewoog ik vaagjes met mijn hand over de plattegrond: ‘Daar ergens.’ ‘Daar zitten al mensen, je moet een andere plaats kiezen..’ sprak iemand wijsneuzerig. Enigzins betrapt probeerde ik de situatie nog te redden: ik zou wel bij de .. you know..valse wand gaan zitten.

Deze namiddag kwam iemand uitleggen hoe de plattegrond definitief was geworden. Opnieuw snapte ik er niet echt veel van, behalve dit: mijn ruimtelijk inzicht is nul, en alsof dat nog niet erg genoeg is heb ik het meest crappy plekje van heel de ruimte uitgekozen. Denk ik.