Zeep

‘Alle neuzen moeten dus in ÈÈn richting!’. Het ziet er naar uit dat de telemarketingopleidster van dienst nooit meer zal ophouden met haar pleidooi, en volgens mijn horloge was ik normaal al lang klaar met werken en heb ik niet alleen mijn bus gemist, maar ook die die erop volgt.
Tien minuten later beslis ik dan maar om te voet naar huis te gaan. Ik zou ook kunnen wachten op de volgende bus, maar die komt maar over 15 minuten en heck, ik kan dat beetje lichaamsbeweging echt wel gebruiken. Stappen dus. Terwijl ik door de industriezone wandel beklaag ik me dat ik mijn camera niet heb meegebracht: oude vervallen fabrieken, een hondentrainingscentrum waarvan ik niet eens wist dat het bestond, een verborgen wandelpad…

Plots word ik een geur gewaar die me misselijk maakt van opborrelende herinneringen. De geur die ik rook toen ik hier als achttienjarige een stressbestendigheidstest moest komen doen, om te kijken of ik wel in staat was om dopjes op flessen te draaien. De geur die ik rook toen ik die dopjes effectief op flessen stond te draaien, uren aan een stuk. De geur die ik bleef ruiken, ook toen ik avond na avond afgepeigerd thuiskwam uit de fabriek, de geur die wel in mij leek te zijn getrokken: de geur van goedkoop citroenafwasmiddel.

Leuke vakantiejobs waren heel dungezaaid, dat zal nu wel niet anders zijn, en de fabriek stond erom bekend een goede verdienste te zijn. Ik was dan ook best trots toen ik geselecteerd werd, want velen voelden zich geroepen, maar weinigen kwamen zo stressbestendig uit de test als ik. Bij het interimbureau dat alles regelde mocht ik mijn veiligheidsbril,-schoenen en mes gaan afhalen, en tijdens de rondleiding door de fabriekshal leek het nog allemaal leuk: honderden flessen op lopende banden (lijnen genoemd onder de incrowd), veel verschillende kleuren en geuren, en heel de dag radio Donna. Nadat ik het papiertje had ondertekend waarop stond dat ik zou dokken als ik mijn badge voor de prikklok zou verliezen kreeg ik de boodschap dat ik maandag mocht beginnen. Om vijf uur. ’s Morgens.

Terwijl ieder normaal mens die maandagmorgen nog in bed lag wandelde ik de fabriekspoort binnen, opgewacht door een hele meute arbeiders die mij van kop tot teen trachtte te analyseren. Om klokslag vijf voor vijf verplaatste de meute zich als een bende wilde beesten naar ÈÈn bepaalde muur aan de ingang. Daar werd namelijk een blaadje opgehangen waarop stond aan welke lijn ze die dag moesten werken. Mijn naam stond er ook tussen. Het stond er, zwart op wit: ik was een fabrieksarbeidster geworden.

Nieuwe jobstudenten werden aanzien als dom. Psychologen zouden er waarschijnlijk de verklaring aan geven dat het een manier is van laaggeschoolden om toch een paar weken per jaar het gevoel te hebben dat ze niet aan de onderkant van de fabrieksladder vertoefden. De enige keren dat de arbeiders niet snibbig waren was toen ze eindeloze verhalen vertelden over hun mislukte huwelijken, verhalen die ze elke keer opnieuw herhaalden bij elke jobstudent die aan hun lijn terechtkwam. Voor de rest stonden ze allemaal heel erg boven je.
Ik was in elk geval niet onder de indruk van hoe snel ze zes flessen allesreiniger in een doos konden mikken. Ik was dan wel weer enorm onder de indruk van mensen die al twintig jaar zes flessen in een doos mikten, honderden keer per dag. Duizenden keer per week.

Aan het eind van elke zomervakantie was ik altijd de gelukkigste mens ter wereld toen ik de fabriekspoort achter me mocht laten. Door de hekken die opgesteld staan rond de zeepfabriek zag ik deze namiddag nog steeds dezelfde gezichten als toen, boterhammetjes etend in de afschuwelijke geur van goedkope citroenen. Nog eventjes wachten, en dan beginnen de jobstudentenhoogdagen weer.

Reacties

Reageer zelf

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

You may use these HTML tags and attributes: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <s> <strike> <strong>