Ik ben geen loper.
Nooit geweest.
Ook al loop ik al meer dan tien jaar.
Wie mij om de twee drie dagen over het jaagpad langs de vaart Ieper-Diksmuide ziet strompelen ziet korte, dikke beentjes en daarop een lichaam dat afziet. De ene keer harder dan de andere, maar echt zweven wordt het nooit.
Ik denk dat ik eerder een lichaam heb om vijanden tegen te houden of hout te sprokkelen dan om achter schichtige hindes aan te zitten. Mijn botten zijn zwaar, ik weeg altijd veel meer dan mensen me inschatten. Ik sta stevig op de dijk, zoals ze zeggen. Dat had mijn moeder ook al, maar zij ging nooit lopen.
Ik wel, en daardoor weet ik dat ik me zelden vederlicht voel. Als mijn voeten neerkomen dan moeten ze wat opvangen aan gewicht. Net als mijn enkels. En mijn knieën.
Dat eindigt dan regelmatig eens bij weer een andere kinesist.
“Niet iedereen is gemaakt om drie keer per week te lopen”, zei de laatste die me onder handen nam, terwijl ze allemaal naalden in mijn bovenbeen prikte. En dat ik ook minder kilometers kon afleggen, als ik echt niet van plan was om eens te gaan fitnessen of te zwemmen in de plaats.
Dat was ik niet van plan. Als ik in mijn auto moet kruipen om te gaan zwemmen heb ik al geen zin meer. Als ik nog maar denk aan de overbevolking in het zwembad van Ieper ook niet. Ik moet mijn tegenzin om te vertrekken verdrijven door mijn loopschoenen aan te trekken en de eerste stap over de drempel te zetten. Als ik weg ben, ben ik weg. Dan is het zo stom om nog terug te keren zonder eerst te lopen. En ik ben altijd weer zo blij en trots en zot van contentement als ik geweest ben.
Ik heb het al geprobeerd, maar het lukt niet: gaan lopen zonder minstens een foto van mijn schoenen te nemen. Niet alleen omdat ik niet kan geloven dat ik het na al die jaren nog steeds vol zie te houden om regelmatig die schoenen aan te trekken, maar ook omdat mijn schoenen zelden het beangstigende rood met paarse vlekken uitslaan dat mijn wangen aannemen na een paar kilometer strompelen. Als de neus van een alcoholieker een pantonekleur heeft, dan hebben mijn wangen die er vlak naast.
Ik ben geen loper, maar deze pluim ga ik op mijn hoed steken: ik loop toch. Ook al kan ik het niet. Ook al weet ik dat het niet mooi is om zien.
Ook al ga ik altijd de laatste en de traagste zijn van iedere loper die ik ken.
Ik ben zo’n loper als Kelly De Ridder.
En damn, wat heb ik massief veel respect voor Kelly De Ridder.