Het was een vast stramien, elke keer als er een officiële geplogendheid op de televisie kwam. Zij zat een zetel verder haar tranen te verbijten, terwijl mijn vader en ik ons verkneukelden over het spotten van de eerste waterlander. Want dat hij kwam, daar kon je je klok op gelijk zetten. En dat hij gevolgd zou worden door een verontschuldigend gegiechel van een moeder die onder de mascaravlekken zat, daar ook.
Ze had ons na afloop van zo’n huilbui al tientallen keren uitgelegd wat het was dat haar gevoelige snaar beroerde: massa’s mensen die iets samen deden. Of het nu applaudisseren was, een volkslied zingen of juichen en joelen, mijn moeder werd helemaal week van mensen die aan hetzelfde zeel trokken. Had heel de wereld een gezamenlijke scheet gelaten, mijn moeder had haar ogen uitgehuild van ontroering. En ik moest er dan wel altijd hartelijk om lachen, toch begin ik het met de jaren te herkennen bij mezelf.
Huilde zij om alles dat met veel was en groot, dan snotter ik om kleine dingen. De blik van een gast die overduidelijk smoorverliefd is op zijn deerne. Een kindje dat een liedje zingt. Of nog erger: een nieuwjaarsbrief voorleest. Een huppelend babykonijn. Brooke en Ridge die voor de zevende keer hertrouwen. Een kus op een balkon.
Als Kate en William morgen kussen op dat balkon (KUSSEN! KUSSEN!) ga ik een beetje janken voor twee. Omdat ik haar zo geweldig graag nog eens zou uitlachen met haar uitgelopen mascarahoofd, en omdat dat toch schoon is hé man, de liefde.
En als ze niet kussen ga ik iets vettigs roepen en mijn schoen naar de tv gooien. Voor haar.