Kwart na zeven vanmorgen krijg ik een smsje van mijn mama: “Er is geen enkele spier in mijn lichaam die geen pijn doet”.
Ik grijns en sms terug: “Ik lig me al een kwartier af te vragen hoe ik in godsnaam ooit uit dit bed ga geraken.” Terwijl ik hoor hoe mijn smsje wordt afgeleverd voeg ik de schrikwekkende daad bij het woord en duw ik mijn lichaam langzaam naar de rand van het bed. Zeven oe’s, aah’s en aies verder slaag ik erin om recht te gaan zitten, en begin ik aan ÈÈn van de meest stramme dagen uit mijn persoonlijke geschiedenis. Mijn gsm piept opnieuw: “In beweging proberen te blijven” stuurt moederlief me in een ultieme poging om de moed erin te houden. Ik moet lachen als ik denk aan het enthousiasme waarmee we gisteren aan onze eerste bodydpumples waren begonnen, maar ook dat lachen gaat snel over: als ik mijn linkerbeen probeer te bewegen besef ik dat het wel eens een erg lange, pijnlijke dag kan worden.
Negen uur: na twee uur noeste arbeid aan mijn computer waarbij ik zo weinig mogelijk heb bewogen maant mijn blaas me aan om recht te staan. Ik duw mijn bureaustoel achteruit en voel een brandende pijnscheut in mijn bovenbeen. Ik trek mezelf op om recht te staan en het lijkt alsof mijn billen drie maal na elkaar tot ontploffing komen waar ik bij sta. Als een oud meetje strompel ik naar het toilet, en eens ik daar ben aangekomen besef ik dat ik een probleem heb: ik heb geen idee hoe ik er ooit in zal slagen om me weer neer te zetten. Toch niet zonder bleiten. Na tien minuten vastklampen aan muur en lavabo lukt het me toch. Het mag dan wel niet bijster elegant zijn om je van hoog neer te laten ploffen, maar mijn spieren kunnen niks anders verwezenlijken. De moed zakt in mijn schoenen als ik besef dat ik onmogelijk de rest van de dag op het toilet kan doorbrengen.
Elf uur dertig : aangezien ik vandaag veel meer tijd nodig heb om recht te geraken mispak ik mij en moet ik me nog meer dan anders haasten om mijn trein te halen (lees: om zeker twintig minuten te vroeg aan het station te staan). Ik ga stap per stap te werk, en als ik uiteindelijk verkrampt tot over mijn oren aan het station aankom blijkt dat mijn calvarietocht nog niet voorbij is. Doordat er gewerkt wordt op spoor ÈÈn moet ik namelijk via een onderaardse gang naar perron drie, wat vandaag een regelrechte ramp is. Ik gebruik hetzelfde systeem als op het toilet: ik laat me bij elke trede van hoog vallen, zodat mijn benen zo min mogelijk merken dat ik ze gebruik. Wanneer de trein uiteindelijk voor mijn moegetrapte lichaam stopt valt het me op dat de opstapjes naar de wagons gigantisch hoog zijn geworden. Als aan een liaan grijp ik de leuning vast en slinger ik mezelf naar binnen, klaar voor een half uur zitten.
12 uur: na een half uur zitten zijn mijn spieren zo kapot en vastgeroest dat ik bijna crash op weg naar mijn werk. Ondertussen beginnen mijn armen het ook te begeven onder het gewicht van mijn handtas van nog geen halve kilo en tril ik zo hard dat Michael J. Fox er een puntje aan kan zuigen.
17 uur: ik heb het allemaal doorstaan. De verbaasde blikken van mijn collega’s als ik er drie keer zo lang over doe om op het vierde verdiep te geraken. De geslaagde en minder geslaagde imitaties van mijn funny walk. De goedgemeende tips en adviezen om mijn spieren los te krijgen. “Een warm bad maakt alles weer goed!”, klinkt het. Een warm bad lijkt perfection, en ik trek me nog even op aan de gedachte aan schuim en ontspannen spieren terwijl we snel nog een mank spurtje langs ons huisje en de colruyt poelen.
19 uur: ik sta stijf als een plank rechtop in bad, en ik vraag me af hoe ik in godsnaam ooit in ligpositie ga geraken. Laten vallen lijkt geen optie, maar door mijn benen gaan al evenmin. Toch maar laten vallen dan, van zo laag mogelijk. Met de moed der wanhoop sluit ik mijn ogen en laat ik los. Wat volgt is een geklots van badwater over de badrand en een half uur zonder spierpijn. Perfect gelukkig ben ik.
19u30: Ik geraak niet meer uit bad. Ik zou Youri kunnen roepen om me te helpen, maar dan maak ik me belachelijk. Ik bezeer mezelf redelijk keihard, maar het lukt: met tranen in mijn ogen sleep ik mezelf over de badrand. En dan moet ik me nog afdrogen. En in de zetel geraken. En er straks ook weer uit. En is het niet zo dat de tweede dag de ergste is?